Japie
Japie
Het moet 1967 geweest zijn. Joost kwam met hem aanzetten: een niet al te grote jongen met dikke lippen en krullend haar, die een instrument uitpakte waar we nog nooit van gehoord hadden.
Japie bespeelde niet een banjo waar ze in de jazz ritmisch akkoorden op aansloegen, maar eentje met een hele lange hals en vijf snaren. De bovenste ervan stemde hij op de kwint van de grondtoon van de liedjes die we speelden en bleef die bij alle akkoorden wisselingen onveranderd aanslaan. Wij waren verbijsterd, maar al spoedig bleek dat hij er op de meest fantastische manieren op spelen kon, wat een prachtig effect had. Japie bracht niet alleen zijn banjo, maar ook een heel repertoire traditionele Amerikaanse folksongs mee, die hij van de platenverzameling van zijn vader haalde. Bovendien kon hij zingen. In die jaren was hij binnen de band een timide mannetje en had hij nog niet de grote mond waarmee hij later de band door heel wat moeizaam begonnen of zich voortslepende optredens heen hielp. Hij zat op de grafische school (jaren later zou hij de prachtige hoezen ontwerpen van de LP’s CCC Van Beusekom en De Orde met Bram Vermeulen en Doe Maar)
en daarna volgde hij de HBS, waarbij hij door de andere bandleden geholpen werd met bijlessen en overhoringen. Hij was ook net wat jonger, 17 of 18, en altijd, ook al werd ie later brutaler, de benjamin van de band. Zijn vader was dominee. En zo, iets wat wij ons toen niet realiseerden, hadden we in de band de combinatie van een Jood, een Indo, een Katholiek en, verdomd, een echte Protestant. Later zou er nog de zoon van een ware socialist bijkomen: onze in 1998 overleden gitarist Jan Kloos.
Met Huib vormde Japie de sector in de band waar alleen gedronken werd en dan vooral bier. Joost en Ernst waren van de stuff en Jan was een tussengeval, die at van beide walletjes. Japie had ook een praktische inslag. Via de contacten van zijn vader kregen wij onze eerste optredens: in een protestantse jeugdsoos, de Thomaskelder, en bij een Kerstdienst, geleid door zijn vader in de Oude Kerk.
Japie ging al die meegebrachte nummers zelf zingen en Joost en hij ontwikkelden zich tot de eigenlijke zangers van de band. Daarbij ging Japie prat op zijn vlekkeloze Amerikaanse accent en, inderdaad, wat klonk ie overtuigend. Later kwamen we erachter dat het vaak volstrekte onzin was, dat ie maar wat deed, het betekende niks. Als het maar lekker klonk, net zo authentiek als de platen van zijn vader.
Er kwamen meer optredens en het repertoire was inmiddels immens. Op allerlei papiertjes stonden de titels van zo’n 250 songs, waaruit we tijdens optredens na ieder nummer in lange, open discussies telkens weer opnieuw een keuze maakten. Een optreden van vier keer een uur was in die tijd voor ons niets ongewoons, als een nummer lekker ging speelden we het later op de avond gewoon nog een keer. Echt geoefend werd er ook niet, de nummers werden alsmaar achter elkaar gespeeld, iemand zette in en de rest volgde, enzovoort. Het kon ons allemaal niks schelen. We stortten ons gewoon met zijn allen in een lied, elk gat dat er in de muziek viel werd enthousiast gevuld en, het moet gezegd, Japie was de snelste, wist overal in en tussendoor te kruipen en dat is eigenlijk altijd zo gebleven. Er kwam via Japie’s relatie met toen nog dominee Karel Eykman een opdracht van het Ikon om muziek te maken voor een programma op teksten van Judith Herzberg. De liedjes werden gezongen door Sandra Reemer. Het aantal optredens steeg gestaag en ze gingen steeds beter. Ze waren altijd al informeel geweest, maar langzamerhand evolueerden ze tot de feesten waar de CCC beroemd mee werd. Altijd onverwacht, niemand wist waar een optreden toe zou leiden. Als er een van de bierdrinkers moest pissen ging de rest gewoon door, of improviseerde een tijdje onbekommerd op een toevallig gevonden thema. Er werden veel grappen gemaakt waar we ook zelf enorm om moesten lachen, Japie voorop. Soms ging het zo ver dat we geen noot meer konden spelen. Toch bleef Japie ook altijd de nuchterste, nooit zenuwachtig, en toen we eenmaal met z’n allen op een boerderij woonden, stond hij er op dat we een abonnement op een krant namen, iets wat bij de anderen nog nooit was opgekomen. Zijn kamer was de netste en best verzorgde van ons allemaal. Hij vond stofzuigen de normaalste zaak van de wereld en wij vonden hem een enorme tut.
In die tijd begon hij meer vreemde instrumenten te bespelen, dulcimer, dobro en, vooral, de autoharp, waarmee hij elk gat in de muziek of het optreden dreigde op te vullen.
De omslag in zijn jonge leven vormde de aanschaf van een echte bus, waar we met z’n allen makkelijk in pasten. Japie haalde zijn groot rijbewijs. In diezelfde tijd werden wij in een heel eigen kring van Provadya?-clubs echt beroemd. Japie ging ook nog steelguitar spelen en het moet rond die tijd geweest zijn dat hij er op stond niet meer Japie, maar Jaap genoemd te worden. De sterke tegenstand die deze vreselijke verandering opriep bij de anderen bood hij ferm het hoofd. De binnen de band timide benjamin had in een keer een grote mond gekregen. Hoe zou dat bij hem gegaan zijn? Had ie al maanden zitten broeden en de nacht voor de mededeling slecht geslapen? Had ie het zich al vaker voorgenomen, maar op het laatste moment niet gedurfd? Had ie al eerder signalen in die richting gegeven, die wij niet opgevangen hadden? Of was het ter plekke bij hem opgekomen? Wij waren geschokt, maar Jaap heeft er later nooit meer over willen praten.
Hij begon zich in een aantal zaken van de rest van de band te onderscheiden. Zo schafte hij zich een hond aan, die hij trouwens Banja noemde, waar de anderen zich beperkten tot katten (10!). En terwijl de meeste bandleden door onze vriendinnen gemaakte jasjes van tafelkleden droegen, presteerde Jaap het rond te lopen in een roze suède jasje met lange franjes en daarmee toch af te wijken van de algemene norm. Het jasje stond, vonden we, nergens naar, maar nader bekeken was het misschien toch minder erg dan de tafelkleedjes die wij droegen. Net als de rest liep hij op laarzen en zijn haar was inmiddels lang met mooie krullen.
De optredens werden met de roem wat formeler. We bedachten kleine acts ter vermaak van onszelf en het publiek, een pasje hier, een kunstje daar. Zo klom Jaap tijdens de finale van Bottle up and go altijd op de piano om er op de laatste tonen spectaculair van af te springen, waarna het licht uitging. Op een keer, toen er een grote vleugel op het podium stond, wilde hij er iets bijzonders van maken. Zorgvuldig had hij een PA-kist naast de vleugel neergezet als opstapje in de aanloop, die in de coulissen zou beginnen. Hij zou in volle vaart de vleugel op en weer af springen. Bij het oefenen ging alles prima. Tijdens het optreden was het natuurlijk donker en struikelde hij over de rand van de vleugel. Voor het licht uitging heeft men hem uit de lucht zien dwarrelen. Wie was dat toch met dat gele T-shirt? Het was Jaap geweest, in zijn gele broek.
En toen kwam Kralingen. We zouden als enige Nederlandse band op het grote, hoge podium spelen, dat verder alleen voor beroemde buitenlanders bestemd was. Een paar dagen tevoren waren we nog naar Rotterdam gereden en hadden op het festivalterrein de geluidsinstallatie getest. Het ging prachtig en vol goede moed vervoegden we ons een paar dagen later bij het podium voor ons optreden. Een immens publiek had zich inmiddels op het terrein verzameld en de spanning steeg. De optredens liepen vele uren uit, zodat we pas midden in de nacht aan de beurt waren, toen het inmiddels keihard regende. De zanger van de voor ons optredende band The Family (Roger Chapman – overigens later door sommigen van ons zeer bewonderd, maar waar toen geen van ons ooit van gehoord had) sloeg tot onze bovenmatige ellende ook nog bijna alle microfoons aan diggelen. We hebben er het beste van proberen te maken, maar het werd een ramp. In de sombere sfeer in de bus terug naar huis wilde Jaap zijn banjo aan de wilgen hangen.
Hij kon vreselijk flippen, ook als ie zichzelf op het podium niet hoorde. Hij stond dan ook altijd het hardst. Hij had trouwens sowieso van ons allen het meeste in zich van een popmuzikant. Jan wilde nog wel eens een meisje versieren met een mooi praatje aan de bar, maar Jaap was soms ineens gewoon verdwenen. We hebben nooit durven vragen hoe of wat, maar we vermoedden het allerergste.
Later werd het allemaal wat rustiger, doodden we de tijd met het vertellen van verhalen en viel het op dat Jaap over alles wel iets te melden had. Een gigantisch geheugen. Verhalen over wolven, indianen, orchideeën, tropische vissen, Rusland, Amerika, grote bomen en politiek. Daarbij betoonde hij zich zowel erg betrokken bij mens en natuur als ook schaamteloos behoudend, meestal tegenstander van veranderingen en nieuwe ideeën. Zo was hij aanvankelijk ook sterk gekant tegen Huib’s plan voor de Stichting Popmuziek Nederland, nu de NPI. Hij vond dat niet gepast, je was popmuzikant en speelde popmuziek. Niks geen instituut. Dat hoorde niet. We zijn natuurlijk allemaal erg blij dat ie, zoals gewoonlijk na enig morren, toch is bijgetrokken, er directeur werd en dat meer dan 30 jaar (!) is gebleven.
Huib Schreurs