toespraak tijdens afscheid als directeur van het Nationaal Pop Instituut op 12 juni 2008
Popmuziek is verreweg de belangrijkste muziekontwikkeling geworden in de kunst en cultuurgeschiedenis van Nederland. Dit is geen privé-mening maar een simpele constatering die iedereen kan maken.
In 50 jaar heeft zich een muzikale stroming ontwikkeld die niet alleen een enorm publiek heeft gegenereerd evenals een omvangrijk circuit van podia en festivals maar ook, en wellicht het belangrijkste, een ware explosie heeft opgeleverd aan artistiek en commerciële vaardigheden die nooit eerder hebben bestaan in Nederland op dit gebied. Ook alleen al het feit dat de componist, de tekstschrijver en de uitvoerder in een en dezelfde persoon kunnen zijn verenigd is in de podiumkunsten niet eerder vertoond. Dat deze ontwikkelingen nu snel door de verschillende overheden zijn herkend, nou nee. Terugblikkend op mijn eigen muzikantenschap en 30 jaar Popinstituut kan je eigenlijk wel stellen dan popmuziek op niet veel respect van de overheid heeft kunnen rekenen.
Toen popmuziek in 1975 ongeveer 15 jaar bestond heeft de muzikant Huib Schreurs de Stichting Popmuziek Nederland opgericht en neergelegd in het zogenaamde Popplan.
Het Rijkskunstenbeleid was volop in beweging dankzij de roerige jaren zestig met de tomatengooiers en de notenkrakers die vernieuwingen afdwongen in het gesubsidieerde toneel en de klassieke muziek. Ook ging de rijksoverheid zich oriënteren op andere podiumkunsten buiten het domein van de hoge kunsten. Zo werd de jazz en geïmproviseerde muziek in het kunstenbestel toegelaten dus waarom ook niet de jongste loot op dit gebied, de popmuziek.
Na veel druk van buitenaf werd uiteindelijk naar aanleiding van het Popplan, in september 1977 schoorvoetend de SPN een bescheiden subsidie toegekend min of meer passend in het kunstenbeleid die door de toenmalige PPRminister Van Doorn was ontwikkeld
Deze toelating van popmuziek in het Rijkskunstenbestel werd zonder uitzondering door alle opvolgende directies kunsten als een historische vergissing beschouwd. Er waren wat kleine luwtes in deze weerstand onder het kortstondige ministerschap van André van der Louw en een langere tijd tijdens het ministerschap van Elco Brinkman, overigens verreweg de beste minister voor Kunst en Cultuur die Nederland ooit heeft gehad. Niet voor niks is onder zijn bewind het Podiumplan in 1984 ontwikkeld en gefinancierd uit een reorganisatie van het orkestenbestel.
Maar in feite werd met grote ijver door de verschillende directies kunsten op alle mogelijke manieren geprobeerd een einde te maken aan deze historische vergissing om popmuziek uit het rijkskunstenbeleid te subsidiëren. Een greep uit de argumenten om dit te kunnen bewerkstelligen: ‘Popmuziek kan alleen maar worden begrepen in haar commerciële betekenis en nooit in haar artistieke betekenis’, of, ‘Omdat er geen professionele opleiding bestaat voor popmuziek op de conservatoria bestaat er dus ook geen professionele popmuziek en dus ook geen professionele popmuzikanten. Alleen in de amateuristische kunstbeoefening kon men wellicht popmuziek aantreffen. Er zou geen volwassen publiek bestaan voor popmuziek maar louter en alleen een zeer jeugdig publiek. Toen tandenknarsend het Podiumplan werd geaccepteerd door de directie kunsten onder Brinkman kon men dan ook lezen tot de voorlaatste notitie hierover: ‘maar dat gebonk dient tot het laatste toe te worden bestreden’
Maar de onderliggende afkeer op het departement van deze muziek lag nog iets vileiner. Doordat het Rijkskunstenbeleid was doordrenkt van de socialistische ideologie ‘ de verheffing van het volk’ zagen de praktisch altijd uit de Pv/dA afkomstige topambtenaren met lede ogen aan dat het volk niet bezig was met zich te verheffen middels de gesubsidieerde klassieke, hogere podiumkunsten, maar dat het volk zich enthousiast stortte op het nieuwe fenomenen, de popmuziek. Dat kon toch niet de bedoeling zijn. Er heerste dan ook de hardnekkige gedachte dat indien een opgroeiende Nederlandse burger al vroeg kennis zou maken met de klassieke kunsten daar een betere burger uit zou groeien dat een opgroeiende burger die naar dat voortdurende gebonk aan het luisteren was.
Eind tachtiger jaren werd dit niet meer hardop uitgesproken maar daarna zeker nog wel gedacht maar denk niet dat deze gedachte tot op de dag van vandaag geheel verdwenen zou zijn. Ook bij het opkomen van de ‘hedonistische’ dancemuziek werd in hun afkeur hiervan deze verheffingsgedachte weer regelmatig door politici uitgesproken.
Maar het tij was natuurlijk niet meer te keren. De ontwikkelingen in de popmuziek buitelden in de jaren 80 en 90 over elkaar. Van de Nederlandstalige pop naar hiphop en rap naar een geheel nieuwe stroming: de dancemuziek, alles onlangs vastgelegd in het boek van Jan van der Plas over 50jaar popmuziek.
En nu, vandaag aan de dag lijken alle niches gevuld met muziek en publiek. Wat zal er nog volgen? En alles is ontwikkeld zonder noemenswaardige subsidies van de overheid afgezien die aan de SPN en het Podiumplan, voor zolang dat nog duurt. De schatkist profiteert al decennia van de inkomsten die door popmuziek worden gegenereerd. Maar wellicht was dit onbewust wel de grootste angst van al die directies kunsten. Een muzieksoort die zichzelf, zonder overheidssteun kon handhaven en ontwikkelen en dat ook nog geld oplevert.
Niet dat deze ontwikkelingen het ministerie weerhield van hun pogingen om van de SPN af te komen. Maar ook dat viel niet mee.
Inmiddels was toch de SPN, afgedwongen door deze ontwikkelingen en de adviezen van de Raad voor Cultuur, op een natuurlijke manier meegegroeid met de groei van de popmuziek in Nederland. En 10 jaar geleden werd het dan ook tijd voor een heroriëntatie en een herformulering van het aloude popplan. Alle onderdelen werden gerangschikt, in elkaar geschoven en op elkaar afgestemd en met name werd voor de buitenlandse promotie, door de SPN sinds 1988 ontwikkeld, een prominente plaats ingeruimd.
De naam werd veranderd in het Nationaal Pop Instituut, een nieuw gebouw werd gezocht en gevonden in het historische en dank zij ons gerestaureerde Fantasio en dat was dan ook tegelijkertijd het begin van het einde.
In de ogen van het ministerie kreeg het Popinstituut teveel macht en zo kon je onder de staatssecretaris Nuis al lezen in OCWstukken: ‘vraagtekens zetten wij bij de verdere institutionalisering van de Stichting Popmuziek Nederland. Ook de fusiegedachte naar één muziekinstituut kreeg in die tijd concrete gestalte.
Even leek het tij te keren onder Staatssecretaris Rick van der Ploeg maar al snel werd de aanval op het Popinstituut frontaal ingezet te beginnen bij het Podiumplan. Dat diende te worden afgeschaft. Dit subsidiesysteem diende immers louter en alleen voor de machtsuitoefening door het NPI aldus Van der Ploeg tijdens een VPRO-interview. Bepaalde Van Beusekom niet welke popgroep, en voor hoeveel en op welke plek deze speelde in heel Nederland? De werkelijkheid was echter dat het geld van het Podiumplan, 2 miljoen gulden, beschikbaar moest komen voor het nieuwe fonds, het FPPM. Uiteindelijk werd het podiumplan gered door de mobilisatie van de volledige achterban en een onderzoek met een positieve uitkomst over de werking van het Podiumplan. Wel verdween de uitvoering ervan naar het FPPM. Na deze halve overwinning door het departement kon de aanval serieus worden voortgezet. Een bestuurslid werd benaderd met het dringende verzoek mij te ontslaan als zijnde volstrekt incompetent, een tegenonderzoek werd gelanceerd met de veelzeggende titel: Is Everybody Happy? Met een heus voorwoord van de Staatssecretaris Medy Van der Laan. Tijdens de aankondiging ervan op Noorderslag lekte de verantwoordelijke ambtenaar dat er met geld van het Podiumplan zou zijn gesjoemeld door het Popinstituut. Er zou sprake zijn van financiële chaos ja zelfs fraude tijdens de muziekconferentie A2A. De departementale accountantdienst werd op ons afgestuurd
Niets onoorbaars werd gevonden tot grote, niet verhulde teleurstelling van het ministerie. En zelfs bij de bespreking van het jaarwerk 2007 enige weken geleden bleek dat de financiële regels voor het NPI andere, strengere normen en regels bestonden dan voor de overige fusiepartners.
Ook na het voortdurend saboteren van het departement van een nieuw buitenlandbudget,ondanks het succesvolle benoemen van de export van Nederlandse popmuziek door het innovatieplatform verzuchtte ik wel eens tegen Arjen: ‘hoe ver zouden ze eigenlijk willen gaan, zouden ze iemand kunnen inhuren die het gebouw in brand zou steken?’
En hun baas Balkenende maar doorzeuren over waarden en normen. Ja, onder de staatssecretarissen Van der Ploeg verloor het departement zijn fatsoen en onder Van der Laan haar verstand.
Maar goed, je zou kunnen zeggen dat ze uiteindelijk na 31 jaar hun zin hebben gekregen. Het Popinstituut verdwijnt als zelfstandige organisatie en gaat op in een fusie van één muziekinstituut: het Muziekcentrum Nederland.
Als u nu na dit verhaal denkt dat hier een wrokkig mens staat, Het tegendeel is waar. Ik voel mij een bevoorrecht mens. Op de laatste jaren na was het een geweldige tijd met ontzettend veel kansen. En inderdaad, met sardonisch genoegen heb ik talloze Directies Kunsten weerstaan met hun onzinnige argumenten om ervan af te komen. Overigens kon 10, 20jaar geleden veel meer dan nu, de vrijheid was veel groter om iets te kunnen ontwikkelen. Vandaag aan de dag zou het gewoonweg niet meer kunnen.
Teveel regels, teveel overheid.
En dan de vraag, is het erg dat popmuziek zo weinig subsidie krijgt. Mijn antwoord daarop is dus Nee. Koester je als popsector met een relatieve grote onafhankelijkheid en vrijheid. Die nemen namelijk drastisch af met het verkrijgen van subsidies. Kijk maar eens wat er terecht gekomen is van de podiumkunsten met instandhoudingsubsidies. Beperkt in publieksbereik, losgezongen van iedere maatschappelijke inbedding en terecht gekomen in een onwrikbaar, sovjetachtig systeem, bewaakt door de voormalige tomatengooiers en notenkrakers en omgordt door staat en politiek
Dit systeem verheft helemaal niemand en al helemaal de kunsten niet meer.
Je moet ook wel een behoorlijke hekel hebben als overheid aan deze kunsten om een dergelijk systeem voort te laten bestaan. In een interne OCWnotitie werd dit systeem de ‘legitieme verspilling’ genoemd.
Nee, ik voel mij een bevoorrecht mens omdat ik als muzikant en directeur van het Popinstituut, maar ook als penningmeester van Paradiso tussen 1975 en 1992 alle ontwikkelingen in de popmuziek direct en actief heb meegemaakt en mee heb kunnen ontwikkelen..
En nu is de cirkel weer rond, ik ben weer fulltime muzikant ook nog spelend in een band, CCCinc. waar het speelplezier van de muzikanten nog groter is dan 41 jaar geleden.
9 mei 2008