Start > Jaap van Beusekom > De Geschiedenis van het Clubcircuit in Nederland

De Geschiedenis van het Clubcircuit in Nederland

7 april 2009

De geschiedenis van CCC Inc. en die van het circuit van poppodia in Nederland, het zogenaamde Clubcircuit, lopen op een wonderlijke manier parallel en hebben elkaar op diverse manieren doorkruist en beïnvloed. Niet alleen speelden wij in ons prille begin als band in het Amsterdamse Fantasio, de eerste echte rockclub van Nederland en traden wij op tijdens de opening van Paradiso en op de eerste dag na de opening van de Melkweg, maar ook speelden wij eind jaren zestig en begin jaren zeventig in zo goed als alle andere bestaande jongerenclubs, van kelders tot aan parochiehuizen, verspreid over heel Nederland. Zo was ons eerste echte concert in 1967 in de kelder van de Thomaskerk in Amsterdam-Zuid.

Het was onze rol als huisorkest van Paradiso, waardoor wij betrokken raakten bij de geschiedenis van de club. Ikzelf kwam terecht in het bestuur, van 1975 tot 1991, de langste tijd als penningmeester. Huib Schreurs was er directeur van 1975 tot 1990. Het waren de interessantste maar ook de moeilijkste jaren van dit poppodium, waarvan het voortbestaan toen nog aan een zijden draadje hing. In zijn tijd als directeur groeide Paradiso uit tot de ‘Poptempel van Nederland’ en tot op de dag van vandaag speelt de programmering van de club zich nog steeds af langs de lijnen die destijds door hem zijn uitgezet. In de ook door Huib opgerichte Stichting Popmuziek Nederland, later het Nationaal Pop Instituut, waar ik van 1977 tot 2008 directeur was, heb ik zelf veel met het clubcircuit te maken gehad en heb ik een bescheiden subsidieregeling mogen ontwerpen, het Podiumplan genaamd, wat vandaag de dag nog bestaat als het Nederlands Popmuziek Plan.

Hoe het begon
Nederland kent in vergelijking met de ons omringende landen een volstrekt uniek circuit van popzalen. Nergens anders is de podiadichtheid zo groot. Het ontstaan van dit zogenaamde clubcircuit is gebaseerd op een typisch Nederlandse cultuurmodel: het naoorlogse jeugd & jongerenwerk, meestal voortkomend uit de socialistische jongerenbeweging zoals de Arbeiders Jeugd Centrale, de AJC, of uit religieuze jeugdorganisaties zoals de Katholieke Arbeiders Jeugd. De belangrijkste motor voor het ontstaan van een bloeiend popcircuit zijn de naoorlogse ontwikkelingen in Amsterdam van de Provobeweging, de opkomst van de beatmuziek en de hippiebeweging, die samenvallen met de beginnende ontzuiling en de leegloop van de kerken in Nederland. Daarbij had en heeft het clubcircuit nog een typisch Nederlandse eigenheid: in de meeste gevallen zijn het geen particuliere clubs maar worden ze, meestal oorspronkelijk afkomstig uit de open jongeren centra, de zogenaamde OJC’s, beheerd door een stichting zonder winstoogmerk met een onbezoldigd bestuur. Hierdoor hebben de meeste clubs ook een -vaak bescheiden- subsidierelatie met hun gemeente. Alleen al om die reden heeft een groot aantal clubs een respectabele leeftijd, die ze nooit gehaald zouden hebben wanneer ze in particuliere en dus commerciële handen waren geweest. In feite is dit het resultaat van het oer-Hollandse poldermodel. Het voortbestaan van veel poppodia is vaak het resultaat geweest van veel overleg tussen besturen, ambtenaren en politici. In de tijd van de provo’s en het ‘langharig tuig’ op de Dam werden de meeste conflicten nog opgelost met de hulp van de lange lat van de Amsterdamse politie.

Amsterdam, de bakermat en het landelijke voorbeeld
Door de politiek geëngageerde Provobeweging en de rellen rond de happenings van de antirook magiër Robbert Jasper Grootveld rond het Lieverdje op het Spui was het bestuur in Nederland en vooral dat in Amsterdam beducht geworden voor de opkomende jeugdcultuur sinds de jaren ’50 in Nederland. Deze opkomende jeugdcultuur manifesteerde zich overal in de westerse wereld maar in Nederland en met name in Amsterdam kreeg het een aparte, politiek getinte, kleur vooral na gebeurtenissen als de rookbommen tijdens het huwelijk van Beatrix en de rellen bij het Telegraafgebouw in 1966. Toen drong het tot het Amsterdamse gemeentebestuur door dat er letterlijk ruimte moesten worden gegeven aan dit nieuwe fenomeen. In de zomer van 1967 werd Amsterdam hippiehoofdstad van Europa, met als Magiescentrum het Vondelpark. In oktober van dat jaar trokken groepen hippies vanuit het koude Vondelpark naar een sinds 1965 leegstaande kerk van de Vrije Gemeente vlakbij het Leidseplein, om er snel weer uitgeknuppeld te worden door de politie. Toch ging met hulp van het gemeentebestuur deze voormalige kerk een jaar later, op 30 maart 1968, als club open onder de naam Stichting Vrijetijdscentra Amsterdam, maar bekend als Paradiso.

De opkomst van de jeugdcultuur en de popmuziek, eerst in Amsterdam en later ook in de rest van Nederland, ontgaat ook de meer progressieve kerkbestuurders niet. De leegloop van de kerken had in het bijzonder onder de jeugd al een aanvang genomen en de bestuurders zagen vooral in popmuziek, in de vorm van de muzikale begeleiding van het jongenskoor en gospels en spirituals, een middel om de jeugd terug de kerk in te lokken. Veel kerken hadden ruimtes tot hun beschikking, zoals kelders en parochiehuizen, die werden opengesteld voor de jeugd en waar deze nieuwe muziek live kon worden gehoord. De toegang hiervoor was gratis en zo werden vele aan kerken grenzende ruimtes de broedplaats voor de talloze opkomende bands in Nederland. Toch konden de daaruit voorkomende beatmissen en de muziek in de hervormde jeugdkerken de leegloop niet stoppen, een proces dat tot op de dag van vandaag voortduurt.

Paradiso en Fantasio
Begin 1967 kwam een groep jongeren die zich rond het Centraal Station in Amsterdam ophielden vaak negatief in het nieuws. Stichting Ankerclubhuiswerk, de opvolger van de AJC, stelde in haar gebouw aan de Prins Hendrikkade 142, op steenworp afstand van het Centraal Station, een kelder ter beschikking aan deze groep jongeren om ze van de straat te houden. Tegelijkertijd ontstonden in het gebouw Felix Meritis op initiatief van Ruud Tegelaar van de Stichting Jeugd & Muziek en Willem de Ridder van de Hitweek de zogenaamde Provadya-avonden. Het woord Provadya komt vermoedelijk uit het Sanskriet en schijnt de naam van een Tibetaans klooster te zijn geweest. In eerste instantie werd het gespeld met een omgekeerd vraagteken maar later werd overal Provadya? gebruikt. Het programma op deze avonden bestond uit de unieke mix van muziek, performances, schrijvers en films waarbij ook het publiek werd betrokken. Nadat Felix Meritis geen ruimte meer wilde bieden voor deze avonden omdat de programmering door Ramses Shaffy werd overgenomen, werden ze overgeplaatst naar de net achter elkaar geopende nieuwe clubs Fantasio en Paradiso. Deze gouden Provadya? formule spreidde zich als een olievlek over geheel Nederland en daarmee was het clubcircuit in Nederland geboren.
De gemeente Amsterdam had al in 1967 aan inmiddels ex-provo’s een vage toezegging gedaan om de voormalige kerk van de Vrije Gemeente tijdelijk te mogen gebruiken als club voor de hippiekolonie. Nadat de poging om het te kraken was mislukt, nam het gemeentebestuur toch het besluit om het gebouw vrij te geven, echter wel onder strikt toezicht van de gemeente: de directeur werd door de gemeente aangesteld en in het bestuur nam het hoofd van de gemeentedienst Jeugd & Jongerenwerk plaats. De naam Paradiso werd bedacht door Willem de Ridder, die echter als wraak voor de verregaande gemeentebemoeienis precies één dag eerder, op 29 maart 1968, de deuren opende van Fantasio in het gebouw van de Stichting Ankerclubhuiswerk, overigens gesubsidieerd door het Rijk. Beide clubs gebruikten wel dezelfde poster voor de opening op 29 en 30 maart 1968 en beiden adverteerden in Hitweek: ‘Iedere vrijdag en zaterdag in Amsterdam Kosmies ontspanningscentrum Provadya? Paradiso Fantasio’ met bij Fantasio de toevoeging: ‘Binnenkort de gehele week geopend met Diggershop (een tweedehands winkel), makrobiejoties restaurant, teehuis, film en rielekste zitjes’. En in Hitweek/Witheek no 27 3e jaargang, toen te koop voor 38 sentjes, was ondermeer te lezen: ‘Jazeker, 29 en 30 maart zijn zeer belangrijke data. Een nieuw tijdperk breekt dan aan. Na meer dan 1½ jaar geworstel en geknok gaan er op die data maar liefst 2 (twee) niet te geloven klups open. FANTASIO en PARADISO. Geen gewone popklups maar niet voor te stellen atmosfeer, uitstekende muziek, zeer bizondere groepen en zwoele dansen. Maar laten we niet te veel opgewonden taal aan dit krantenpapier toevertrouwen. Nou even zonder flauwekul. Er is in Nederland een zeer grote behoefte aan PROVADYA-klups. Dat zijn klups waarin (op een goede geluidsinstallatie) alleen maar streng geselekteerde pop wordt gedraaid. West Coast, psychodeliese pop, avant-garde pop, verre pop of hoe je al die popmuziek ook wilt noemen. Klups waar nederlandse groepen hun muziek NIET aan de gemiddelde smaak van het publiek hoeven aan te passen, maar waar van hen verwacht wordt dat ze nieuwe muziek voortbrengen. Dat ze het onderste uit de muzikale kan halen. Klups waar ook oosterse, turkse, arabiese en andere soorten eksotiese klanken te horen zijn, waar op een zeer nieuwe manier gedanst wordt, waar lichtshows de muziek begeleiden en versterken, waar films te zien zijn en vreemdsoortige goochelaars. Klups waar zeer verrassende dingen gebeuren, waar van alles kan gebeuren. Daar is behoefte aan. Dat heeft PROVADYA? bewezen.’ (…) ‘Een nieuw tijdperk gaat aanbreken. Je mag er niets van missen.’ Kort daarna in 1970 zou Amsterdam nog een toonaangevende popzaal krijgen in de voormalige melkfabriek, op een steenworp afstand van Paradiso: de Melkweg aan de Lijnbaansgracht. Tot op de dag van vandaag zijn Paradiso en de Melkweg de meest vermaarde poppodia in Nederland en internationaal bekend.

De gemeente was er altijd vanuit gegaan dat de functie van Paradiso een tijdelijke zou zijn en dat de sloop onvermijdelijk was. De projectontwikkelaar Bouwes had er een parkeergarage gepland voor het Casino. De werkgroep Bouweswatanders wist hier uiteindelijk een stokje voor te steken. De bedoeling was dat Paradiso zou verhuizen naar de Nieuwe Doelen op de Kloveniersburgwal. Uiteindelijk is dat niet doorgegaan en na een moeizame tijd en dreigende faillissementen kreeg de poptempel weer de wind in de zeilen met de opkomst van punk eind jaren zeventig van de vorige eeuw. Paradiso bleef hierna een van de best bezochte zalen van Nederland, ook na een drastische verbouwing, noodzakelijk omdat aan een Poptempel geheel andere eisen worden gesteld dan aan een Godshuis.

Fantasio zag kans binnen twee jaar een begrip te worden in de underground- en jongerencultuur in Nederland en ver daarbuiten. Bands als Pink Floyd en Jefferson Airplane traden er op en al snel met meer dan 1500 bezoekers per dag dreigde Fantasio aan haar eigen succes ten onder te gaan. Het pand werd omgevormd tot meditatiecentrum De Kosmos en groeide uit tot hèt spiritueel en new-agecentrum van Nederland. In 1984 werd de subsidie door de gemeente stopgezet en werd De Kosmos zelfstandig. Uiteindelijk ging het in 1992 failliet en werd het uitgewoonde gebouw na een grondige restauratie in 1997 door de gemeente verhuurd aan het Nationaal Pop Instituut, centrum voor de Nederlandse popcultuur. De zaal Fantasio in het gebouw is weer in ere hersteld.

Het katholieke zuiden
De ontwikkelingen in het katholieke zuiden waren in de jaren zestig en zeventig van een ander, vaak heftiger karakter dan in de protestante regio’s in het westen van het land. De overgang naar het nieuwe tijdperk met de hippies, de opkomst van de popmuziek en de ontstane generatiekloof was voor de streng hiërarchisch ingerichte katholieke kerk, met veel directe invloed op de samenleving, veel ingrijpender dan voor de vaak meer progressieve, democratisch ingerichte protestantse kerken in het westen. Dit wordt onder meer fraai beschreven in het boekje 25 jaar jongerencultuur in Uden van Willem van Zeeland, dat met name gaat over het ontstaan van poppodium De Pul. Al in 1968 was er in Uden een soos in de kleine kelder van het patronaatsgebouw die voornamelijk werd bezocht door leerlingen van een tweetal scholen voor voortgezet onderwijs in Veghel. Na korte tijd werd deze soos de naam De Pul toebedacht, alleen toegankelijk voor leden. Veel poppodia, ook Paradiso en de Melkweg, hanteren nog steeds een systeem waarbij naast het toegangsbewijs, ook een ledenpas moet worden aangeschaft, een overblijfsel van de oude, besloten jeugdsoos met leden. In Uden was ook het internaat De Kruisheren gevestigd, dat jongeren herbergde uit het hele land. In dit internaat ontstond een underground popcircuit waaruit het hele soosgebeuren werd gevoed. De drijvende kracht achter dit anarchistische bolwerk was kruisheer en leraar

J. Donkers, die er vanaf het begin bij betrokken was en de Pul vertegenwoordigde naar de gemeenschap en politiek. Zoals veel mensen uit het onderwijs en de kerken, werd pater/leraar Donkers bijzonder aangesproken door de ontwikkelingen in literatuur, maatschappij en muziek. Of zoals hij zelf stelde: ‘Ik citeerde vlotter uit Dylan dan uit de Bijbel. We hadden onze eigen schoolkrant die een beetje in de sfeer lag van Hitweek en Aloha. Het ideale type mens voor de nieuwe tijd leek ons de homo ludens, de spelende mens. Het leven spelend met de ernst van een kind, maar daarbij de bestaande structuren en ook zichzelf niet al te serieus nemend. Hij was er al een beetje in de Pop Art, de poetry readings en andere ludieke manifestaties. Verder vooral in een nieuwe vorm van protest: tolerant, intelligent en met een gevoel van humor: de happening. Die sfeer vond je terug in het Udense soosleven en dat was voor mij motiverend.’ Deze visie en benadering waren typerend voor talloze initiatieven in het land, niet alleen in de steden maar vooral op het platteland, waardoor uiteindelijk het clubcircuit ontstond. Alleen al in de Mediatheek van het Nationaal Pop Instituut vind je vijftien boeken waarin een soortgelijk ontstaan van de jeugd- en popcultuur in plaatsen als Arnhem, Doetinchem, Utrecht, de IJmond en Haarlem en achttien boeken over de geschiedenis van poppodia zoals bijvoorbeeld Doornroosje in Nijmegen, ’t Paard in Den Haag, So What in Gouda, De Peppel in Zeist en Jonosh in Heusden.

De bedreigingen van het clubcircuit, de eerste generatie
Nadat de uiterst vruchtbare artistieke golf van de beat en popmuziek was weggeëbd, kwam half jaren zeventig de klad in het bezoek aan de poppodia. De belangstellenden bestonden grotendeels uit vaste bezoekers uit de begindagen die niet echt van zins waren om een nieuwe wind te laten waaien in hun klup. Ze hielden hardnekkig vast aan het beproefde model van de vloeistofprojecties en de alternatieve films. Ook de artistieke ontwikkelingen in de popmuziek waren enigszins tot stilstand gekomen. De overgebleven bands uit de begintijd waren uitgekeken op de clubs en zochten vaker het pluche van de concertzalen op. Ze werden door de popscribenten honend beschreven; voor de zoveelste keer werd de popmuziek dood verklaard. Maar de eerste generatie liet zich niet zomaar verwijderen. Vaak waren venijnige conflicten nodig om de nodige bestuurs- en personeelswisselingen mogelijk te maken. In die tijd kon bijvoorbeeld door de gemeentelijke invloed in het bestuur de door de gemeente aangestelde directeur van Paradiso verwijderd worden.

Het wachten was op iets nieuws. En dat was de opkomst van de punk en de new wave. De nieuwe generatie muzikanten keek met afgrijzen naar de nog bestaande zelfgenoegzame bands en kegelde eind jaren zeventig binnen korte tijd de gevestigde internationale popwereld omver. Het publiek kwam na enige aarzeling – een van de eerste punkgroepen, de Sex Pistols, trok nauwelijks publiek in Paradiso – massaal af op deze nieuwe stroming. Deze voortdurende vernieuwing in de popmuziek waaruit constant talloze nieuwe genres ontstaan met nieuwe publieksgroepen heeft vanaf dat moment garant gestaan voor een voortdurende toename van publiek. In het kielzog van de punkgolf en vooral dankzij de daaraan verbonden do-it-yourself mentaliteit werd een aantal andere podia elders door de muziekmakers en publiek zelf in Nederland opgericht, zoals het Noorderligt (tegenwoordig Popcentrum 013) in Tilburg, het Patronaat in Haarlem en Willem2 (tegenwoordig W2) in Den Bosch.

De Politiek
De tweede bedreiging van het clubcircuit kwam uit een heel andere hoek: de decentralisatie begin jaren tachtig van het Rijk naar de gemeenten en de daarmee samenhangende sanering van het jeugd- en jongerenwerk, ooit enorm gegroeid om de naoorlogse babyboomers op te kunnen vangen. Als gevolg daarvan werd er drastisch gereorganiseerd of gewoon afgeschaft. Dat ging ten koste van de onderkant van het clubcircuit, de open jongeren centra, veelal gerund door vrijwilligers, waar elke zaterdagavond bands optraden, meestal de beginnende lokale groepen. Hierdoor vielen er voor de Nederlandse popmuziek twee klappen tegelijkertijd: de optreedmogelijkheden aan de onderkant vielen grotendeels weg en voor beginnende bands was het erg lastig geworden zich aan een publiek te kunnen presenteren. De gemeentelijke dienst (waaronder Jeugd & Jongerenwerk viel), waar toch al het meest werd gekort op de budgetten, zag zich na het wegvallen van de rijkssubsidie plotseling geconfronteerd met een extra kostenpost. De oplossing werd gevonden in het overhevelen van popmuziek naar de afdeling Kunsten. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Afdelingen Kunsten werden bevolkt door ambtenaren die vanouds veel affiniteit hadden met de hogere, gesubsidieerde kunsten en popmuziek kon toch werkelijk niet als kunst aangemerkt worden, laat staan enige artistieke aspiraties hebben. Zelfs het Rijk bemoeide zich met de discussie door te constateren dat popmuziek geen artistieke betekenis kon hebben en alleen een uiting was voor een (zeer) jeugdig publiek. Ook vanuit de gemeenteraad van Amsterdam werd door nota bene de PvdA een vileine aanval ingezet op Paradiso, midden in de punkgolf, toen de club zeven dagen per week uitverkocht was en een publiek trok dat niet te vergelijken was met de softe, geweldloze hippies van daarvoor. Er werd voorgesteld de subsidie maar helemaal te stoppen wegens overbodigheid. Uiteindelijk kon dankzij een positief advies vanuit meer verlichte geesten in de Amsterdamse Kunstraad de overgang naar Kunstzaken daadwerkelijk plaatsvinden. Deze trend werd door veel andere gemeenten gevolgd.

De laatste bedreiging, een blessing in disguise
In de begintijd vestigden veel poppodia zich in panden die niet voor dat doel waren gebouwd. Praktisch al deze gebouwen hadden dan ook oorspronkelijk sloop als bestemming. In de meeste steden vond er een sanering plaats waarbij de oude industrie en haar gebouwen uit de binnensteden werden verwijderd. Paradiso zat in een voormalige kerk, de Melkweg in een melkfabriek, Noorderligt in een bioscoop, de Pul in een boerderij. Daarnaast ontstonden talloze clubs in patronaatshuizen en kelders. Vaak lukte het om het gebouw uiteindelijk van sloop te redden. Wanneer de sloop wel doorging, zoals bij de Stokvishal in Arnhem – een oud fabriekscomplex, geheel passende in de popcultuur – valt op dat het praktisch onmogelijk bleek een nieuwe, even passende voorziening weer op te zetten.
In deze oude gebouwen werd zonder enige kennis van zaken gesloopt en verbouwd, waardoor regelmatig een steunmuur verdween. De gemeente keek toe en zweeg meestal. De sloop kwam toch nader en regelgeving over brandveiligheid, geluidsoverlast en andere narigheid was nauwelijks aanwezig. Naarmate echter duidelijk werd dat de nieuwe functie, het organiseren van popconcerten, een blijvende was en het achterstallig onderhoud tot nijpende problemen ging leiden, werd door de gemeenten schoorvoetend budget vrijgemaakt voor de broodnodige verbouwingen en aanpassingen van de gebouwen die meestal eigendom waren van de gemeenten zelf. Het bleef echter allemaal behelpen, vergeleken met de budgetten die werden uitgetrokken voor concertzalen en schouwburgen.
De vuurwerkramp in Enschede en de brand in het Hemeltje in Volendam veroorzaakten echter een toename aan regelgeving, die ook de poppodia bereikte. De verder uitdijende regelgeving uit Brussel deed de rest en vrij plotseling zag het clubcircuit zich geconfronteerd met een stortvloed aan regels op het gebied van geluidsoverlast binnen en buiten, rookverboden, brandweervoorschriften, nooduitgangen, alcoholbepalingen, arbeidstijdenregels en wat dies meer zij. Voor de meeste podia betekende dit bouwtechnische aanpassingen die, als ze al mogelijk waren, veel geld gingen kosten. Soms was het onmogelijk en moest er gezocht worden naar andere mogelijkheden.

Nieuwbouw
De eerste gemeente die de stap zette tot een nieuw te bouwen poppodium was Tilburg. De voormalige textielstad zocht naar mogelijkheden om het in het slop geraakte Veemarktkwartier van een nieuw elan te voorzien. In dezelfde periode fuseerden de poppodia Noorderligt en Batcave met de Muzikantenwinkel, waardoor behoefte ontstond aan een nieuwe locatie. Een revolutionair idee werd geboren: een nieuw gebouwd podium, liefst midden in de stad met verschillende zalen en een breed programma-aanbod. Een verlichte burgermeester en een vooruitziende gemeenteraad en wethouder werkten tot ieders verbazing actief mee om dit te helpen realiseren: het eerste nieuwbouw poppodium in Nederland! Op 13 november 1998 opent Popcentrum 013 zijn deuren, 30 jaar na de start van Fantasio en Paradiso. Vanaf dit moment was Tilburg een toonaangevend voorbeeld voor soortgelijke initiatieven, niet alleen op bouwkundig gebied maar nog veel belangrijker, het belang van de rol van poppodia in het culturele leven van een stad en hun economische betekenis werd ook ingezien. Nu de discussie over de rol van de creatieve industrie niet alleen op gemeentelijk niveau maar ook op rijksniveau wordt gevoerd en de popmuziek hierin een volwaardige rol is gaan spelen, zien ook gemeenten hun poppodia als volwaardige culturele uitingen. Veel nieuwbouw van poppodia is sindsdien gerealiseerd en vele plannen liggen klaar.

Het hierboven beschreven verhaal beslaat amper een halve eeuw, nog niet eens een gemiddeld mensenleven. In de Nederlandse geschiedenis heeft zowel in artistieke zin als op het gebied van podiafaciliteiten en publieksbereik in alle lagen van de bevolking geen enkele andere kunstvorm zich zo snel ontwikkeld als popmuziek. De behuizing van deze kunstvorm is nu met een inhaalslag bezig.

Vanuit de soos, de kelders en de patronaatshuizen van de kerken, en daarna vanuit oude fabrieksgebouwen en leegstaande kerken heeft zich uiteindelijk een bloeiende culturele tak kunnen ontwikkelen, de Nederlandse popmuziek, vast verankerd in onze maatschappij en onlosmakelijk verbonden met de gemeentelijke politiek. Dankzij dit rijke en wijdvertakte culturele netwerk van zalen, zaaltjes, bands, oefenruimtes, studio’s en zo verder, kon er een typisch Nederlandse nieuw architectuurtype ontstaan: de popzaal. In feite is al die nieuwbouw niet meer dan het logische en meest in het oog springende gevolg van de bloei van een gezonde bedrijfstak, net zoals er geen paddestoel uit de grond kan komen zonder mycelium.

Omgekeerd zou het effect van al deze nieuwbouw wel eens een nieuwe periode van bloei voor het clubcircuit kunnen betekenen. En dat is goed, want uiteindelijk draait het om de muziek, niet om haar gebouwen.

 

Jaap van Beusekom, maart 2009

Jaap van Beusekom